<-Naar fruit

terug

RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid 1
RIVM-RIKILT FRONT OFFICE VOEDSELVEILIGHEID
RISICOBEOORDELING INZAKE CYANOGENE GLYCOSIDEN IN ABRIKOZENPITTEN


Advies aangevraagd door: P.G.M. Zweipfenning (VWA, Bureau Risicobeoordeling)
Datum aanvraag: 18-09-2006
Datum advies: 20-09-2006
Coördinator: S. Dekkers (RIVM)
Opsteller(s) advies: P.J.C.M. Janssen (RIVM)
Toetser(s) advies: H. Bouwmeester (RIKILT), W. C. Mennes (RIVM)
Projectnummer RIVM: V/320110/06/AA
Projectnummer RIKILT: 800 71904 01


Onderwerp


Naar aanleiding van een Rapid Alert via het Europese meldingssysteem inzake Cyanide in bittere abrikozenpitten stelt het bureau Risicobeoordeling van de VWA de volgende vragen aan het Front Office.

Vraagstelling;
1. Wat is het risico voor de Nederlandse consument, gegeven de gevonden gehalten blauwzuur (HCN) in de bittere abrikozenpitten?
2. Zijn er specifieke risicogroepen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze, zo nee, waarom niet?
3. Wat is een letale dosering en voor wie? en wat zijn de klachten in het algemeen?
4. Is er bekend in welke andere producten de onderhavige pitten worden verwerkt?
 

Conclusies
1. Hoewel de beschikbare toxicologische data beperkt zijn, concluderen we dat er sprake is van een hoog risico. Op basis van een gehalte van 1000 mg CN-/kg in abrikozenpitten, levert consumptie van 30 gram pitten al een dosering aan cyanide van ca. 33 mg cyanide op. Bij deze dosering kunnen ernstige intoxicatieverschijnselen waaronder zelfs sterfte niet worden uitgesloten.
 

2. Voor wat betreft blootstelling zullen Nederlanders afkomstig uit landen waar consumptie van abrikozenpitten gebruikelijker is dan bij ons, een risicogroep vormen. Voor wat betreft toxicologische gevoeligheid kunnen personen met suboptimale voedings/gezondheidstoestand, die wellicht in sommige gevallen geneigd zijn abrikozenpitten te consumeren in verband met de soms geclaimde medicinale werking, als risico groep worden aangemerkt. Een verminderde inname van zwavelhoudende aminozuren of een tekort aan cobalamine is een risicofactor. Het is niet aan te geven op welke bevolkingsgroepen dit van toepassing is.
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid 2
 

3. Op basis van gebrekkige dosis-repons data concluderen we tot een laagste letale dosis van 0,6 mg/kg lichaamsgewicht. Een maximale dosis die veilig is voor acute inname is niet afleidbaar. De karakteristieke intoxicatiesymptomen zijn: versnelde ademhaling, hoofdpijn, draaierigheid, verlies van motorische coördinatie, zwakke pols, hartritmestoornissen, overgeven, stupor, convulsies coma en in het ergste geval sterfte.
4. De abrikozenpitten worden o.a. gebruikt in marsepein (EFSA, 2004) of  amandelspijsvervangers.
Maximaal toegelaten gehaltes van cyanide in voedingsmiddelen zijn vastgelegd in Annex II van Richtlijn 88/388/EEC. De volgende gehaltes zijn toegelaten: 1 mg/kg in voedingsmiddelen, 1mg/kg in dranken, met uitzondering van noga en marsepein of vervangers van deze producten, waar 50 mg/kg in is toegelaten (EEC, 1988).
 

1. Inleiding
In geïmporteerde abrikozenpitten voor humane consumptie worden hoge gehaltes cyanide aangetroffen,
ruwweg tot 1000 mg/kg (830 + 120 mg/kg = tussen de 710 en 950 mg/kg). Het cyanide is aanwezig in de vorm van zgn. cyanogene glycosiden; dit zijn natuurlijk voorkomende van glucose afgeleide verbindingen waarin het cyanide covalent gebonden is (nitril). In abrikozenpitten voorkomende cyanogene glycosiden zijn amygdaline en prunasine. Na het opeten van abrikozenpitten wordt onder invloed van enzym ß-glucosidase een deel van het cyanide vrijgemaakt door hydrolisering. Het enzym is afkomstig uit het plantenmateriaal zelf – speciaal bij vermalen zoals bij opeten komt het intracellulaire enzym vrij – maar daarnaast ook uit bacteriën uit de darmflora. Speciaal bittere abrikozenpitten bevatten hoge concentraties cyanogene glycosiden.
In de onderhavige risicobeoordeling wordt gesproken over bittere abrikozenpitten. In dagelijks taalgebruik en wetenschappelijke beoordelingen ontstaat gemakkelijk verwarring doordat er ook vaak gesproken wordt over bittere amandelen. Botanisch gezien is hier spake van verschillende soorten: Abrikoos: Prunus armeniaca; Amandel: Prunus dulcis. Van de amandel zijn blijkbaar zoete en bittere pitten (met een verschillend blauwzuur gehalte). Belangrijk is dat pitten van beide soorten (hoge) gehaltes cyanide kunnen bevatten.
 

2. Toxicologie
Voor de vraagstelling zijn toxicologische gegevens voor het cyanide-ion relevant en daarnaast die voor de cyanogene glycosiden. Beoordelingen van de toxicologische informatie over cyanide zijn uitgevoerd door RIVM (2001), EFSA (2004), ATSDR (2004) en IPCS (2004). Cyanogene glycosiden zijn geëvalueerd door JECFA (1993).
 

2.1 Cyanide
Dominant in het toxiciteitsprofiel voor cyanide is de hoge acute toxiciteit via alle toedieningsroutes met een zeer steile dosis-responscurve. Chronische toxiciteit kan zich ook voordoen, waarschijnlijk als gevolg van de werking van de voornaamste metaboliet en detoxificatieproduct, thiocyanaat. De acute toxische werking van cyanide berust op inactivering van het ademhalingsenzym cytochroomoxidase waardoor de mitochondriële oxidatieve fosforylering ontkoppeld wordt en celademhaling geremd, ook in aanwezigheid van zuurstof. De weefsels met de hoogste zuurstofbehoefte (hersenen en hart) worden
het meest aangetast bij acute cyanide-vergiftiging. Het mechanisme van verstoring van celademhaling is in alle diersoorten identiek. Op langere termijn kan ook het endocriene systeem een doelorgaan worden als gevolg van langdurige expositie aan thiocyanaat, dat de opname van jodium in the schildklier remt en zodoende een goitrogene (krop-inducerende) werking uitoefent.
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid 3
Voor de huidige vraagstelling is de acute toxische werking van primair belang. De acute inhalatoire toxiciteit van cyanide (blauwzuur) is uitgebreid onderzocht en over de dosis-repons voor deze route bestaat uitgebreide kennis. Voor de orale route zijn de data beperkter. Voor de rat worden orale LD50- waarden gerapporteerd van 0,156; 0,117 en 0,115 mmol/kg lichaamsgewicht voor respectievelijk waterstofcyanide, natriumcyanide en kaliumcyanide. Deze waarden komen overeen met 3–4 mg cyanide/ kg lichaamsgewicht. In konijnen waren de overeenkomstige LD50-waarden 0,092; 0,104 en 0,090 mmol/kg lichaamsgewicht voor respectievelijk waterstofcyanide, natriumcyanide en kaliumcyanide. Deze waarden komen overeen met 2-3 mg cyanide/kg lichaamsgewicht. Voor de muis wordt een LD50 van 15,8 mg kaliumcyanide (corresponderend met 6 mg cyanide)/kg lichaamsgewicht opgegeven
(IPCS 2004). De symptomen die zich voordoen bij orale intoxicatie zijn: versnelde ademhaling,
hoofdpijn, draaierigheid, verlies van motorische coördinatie, zwakke pols, hartritmestorrnissen, overgeven, stupor, convulsies en coma. ATSDR (2004) vermeldt voor de mens een geschatte gemiddelde dodelijke orale dosis van 1,5 mg/kg lichaamsgewicht op basis van gevallen van intentionele of accidentele intoxicatie. Sax (1999) vermeldt minimale letale doses voor de mens vanaf 0,6 mg/kg lichaamsgewicht/ dag. Een bron van onzekerheid bij vergiftigingsgevallen is echter dat een groot deel van het ingenomen cyanide vaak achterblijft in het maagdarmkanaal (waardoor de ingenomen dosis een slechte indicator is voor de letaliteit van cyanide). Een betrouwbare NOAEL voor sterfte bij proefdieren ontbreekt. Acute orale toxiciteitsstudies in proefdier of mens waarin andere eindpunten dan letaliteit zijn onderzocht, ontbreken. Een NOAEL voor acute expositie, die zou kunnen dien als basis
voor grenswaarde voor acute blootstelling, ontbreekt derhalve. De beschikbare informatie en het toxicologische profiel van de stof, wijzen op een zeer geringe marge tussen acute doseringen die toxisch werken en doseringen die letaal werken.
Voor wat betreft chronische toxische werking van cyanide stelde RIVM (2001) een TDI voor 0,05 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Deze waarde gebaseerd op orale NOAELs van 5 mg/kg lichaamsgewicht voor waterstofcyanide (2 jaarsproef rat) en 4,5 mg/kg lichaamsgewicht voor natriumcyanide (90- dagenproef rat).
 

2.2 Cyanogene glycosiden
Cyanogene glycosiden komen in naar schatting 2000 plantensoorten voor. De toxicologische gegevens zoals gepresenteerd in JECFA (1993) geven slechts beperkt inzicht in de orale dosis-respons van cyanogene glycosiden. Diverse epidemiologische studies zijn uitgevoerd naar het voorkomen van ziekteverschijnselen die worden toegeschreven aan het vrijkomen van cyanide uit cassava, dat in sommige Afrikaanse en Zuid Amerikaanse landen als basisvoedingsmiddel gebruikt wordt. In de onderzochte populaties deden zich ophthalmologische en neurologische symptomen voor die gerelateerd zijn aan expositie aan cyanide, hoewel daarbij waarschijnlijk ook andere nutritionele en metabole deficiënties
die de cyanide-detoxificatie beïnvloedden, in het spel waren (b.v. zwavel en zink deficiënties). Uit deze studies zijn geen eenduidige conclusies te trekken voor wat betreft NOAELs bij de mens. Adequate chronische dierstudies naar het effect van cyanogene glycosiden ontbreken eveneens. JECFA (1993) vermeldt enkele gevallen van intoxicaties van consumenten die pitten van abrikozen of perziken of amandelen aten. Een dergelijk geval in Turkije betreft intoxicatie bij kinderen na het eten van minstens 10 abrikozenpitten waarin 2170 mg/kg cyanide aanwezig was. Helaas is uit deze beperkte data geen indicatie af leiden over bij welke inname zich effecten (niet meer) voordoen.
In haar eindevaluatie concludeert de JECFA (1993) dat de beschikbare toxicologische studies geen informatie geven over de innameniveaus van cyanogene glycosiden of de hoeveelheid cyanide die RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid 4 potentieel vrijkwam uit deze verbindingen. Vanwege dit ontbreken van kwantitatieve toxicologische en epidemiologische informatie, kon geen veilig niveau voor inname van cyanogene glycosiden worden
afgeleid (JECFA 1993).
 

3. Evaluatie
Voor acute expositie is geen adequate NOAEL beschikbaar op basis waarvan een acute grenswaarde afgeleid kan worden voor cyanide of voor cyanogene glycosiden zoals aanwezig in abrikozenpitten. Het risico zal afhangen van de snelheid waarmee cyanide vrijkomt onder de specifieke omstandigheden van de inname. Het is niet bekend hoe gehaltes cyanide zoals gemeten met de gebruikte chemische bepalingsmethode, zich verhouden ten opzichte van de daadwerkelijk vrijkomende cyanide-dosis wanneer een consument abrikozenpitten opeet. Op basis van de beschikbare gegevens zijn dienaangaande geen verdedigbare aannames mogelijk. Vooralsnog gaan we er van uit dat de totale gemeten hoeveelheid cyanide beschikbaar komt bij consumptie (worst case). Zoals gezegd ontbreken toxicologische gegevens op basis waarvan acute orale grenswaarde voor cyanide (Acute Reference Dose) kan worden afgeleid. Overall is het beeld van de acute toxiciteit van cyanide dat slechts een geringe marge bestaat tussen doseringen die acuut toxisch werken en doseringen die letaal zijn. Op basis van de beschikbare gegevens moet er rekening mee worden gehouden dat doses van slechts 0,6 mg/kg lichaamsgewicht/dag al dodelijk kunnen zijn voor volwassenen. Deze waarde is de laagste letale dosering voor de mens zoals opgegeven in de literatuur en bezit als zodanig
slechts beperkte betrouwbaarheid (ondergrens van een range van gerapporteerde minimale letale doses). De gerapporteerde LD50-waarden voor proefdieren sluiten hier goed bij aan. Ten aanzien van mogelijke hogere gevoeligheid van kinderen ontbreken stofspecifieke gegevens. Gezien echter het werkingsmechanisme voor acute toxiciteit verwachten we niet dat kinderen aanzienlijk gevoeliger zijn dan volwassenen.


4. Referenties
ATSDR (2004) Toxicological profile for cyanide. US Agency for Toxic Substances and Disease Registry, report dated September 2004.   

EEC (1988). Council Directive 88/388/EEC of 21 June 1988 on the approximation of the laws of the Member States relating to flavourings for use in foodstuffs and to source materials for their production. Official Journal of the European Communities, 15.7.1988, L184/61-67.


EFSA (2004) Opinion of the Scientific Panel on Food Additives, Flavourings, Processing Aids and Materials in Contact with Food (AFC) on hydrocyanic acid in flavourings and other food ingredients with flavouring properties. The EFSA Journal (2004) 105, 1-28.


IPCS (2004) Concise international chemical assessment document 61: hydrogen cyanide and cyanides: human health aspects. WHO Internation Program of Chemical Safety, Geneva.


JECFA (1993) Cyanogenic glycosides (monograph). WHO Addditives Series 30.


RIVM (2001) Re-evaluation of human-toxicological maximum permissible risk levels. RIVM rapport nr. 71701025, d.d. maart 2001.


RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid 5
Sax (1999) Sax's dangerous properties of industrial materials, 10th Edition, R. J. Lewis (ed.). John Wiley & Sons, Inc

top 

 

'Hoe beter je kauwt, hoe sneller het gif vrijkomt'


Bijdrage van Hanna Bervoets
Tuesday, 30 January 2007
Vorige week waarschuwde de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) dat het kauwen van abrikozenpitten dodelijk kan zijn. NAP interviewde Peter Zweipfenning van de VWA en vroeg hem tekst en uitleg.


In natuurwinkel Biomarkt in Amsterdam liggen ze onder de toonbank, verpakt in bruine pakketjes van 500 gram: abrikozenpitten. Ongeveer drie keer per maand komt een klant zo’n pakketje ophalen, en dat terwijl de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) vorige week nog een waarschuwing uitvaardigde. Het adviesorgaan vroeg Minister Hoogervorst van Volksgezondheid ‘maatregelen te nemen tegen het nuttigen van te veel abrikozenpitten en bittere amandelen’. Hoe gevaarlijk zijn deze pitten? En waarom komt deze waarschuwing nu pas? Peter Zweipfenning, deskundige bij het Bureau Risicobeoordeling van VWA, legt uit hoe het zit.

‘Met abrikozenpitten bedoelen we de zaadjes uit de harde pit van de abrikoos. Die pitten zouden kanker kunnen genezen, maar dat is nooit wetenschappelijk aangetoond. Bittere amandelen zijn qua plantensoort neefjes van abrikozenpitten; beiden bevatten blauwzuurverbindingen.’

Wat is daar erg aan?
‘Je kunt er dood aan gaan. Wanneer je de pit kauwt, komen er enzymen vrij en die stimuleren de aanmaak van blauwzuur. Hoe beter je kauwt, hoe sneller het gif vrijkomt. Loop je een blauwzuurvergiftig op, ben je binnen een paar minuten dood.’

Zijn er al slachtoffers bekend?
‘Vorig jaar werd er een vrouw onwel in haar auto, nadat ze de pitten had gekauwd. Het ziekenhuis heeft meteen het blauwzuurbehandelingscenario in werking gezet, en die mevrouw heeft het overleefd. Ze heeft geluk gehad, want meestal is er geen tijd om de behandeling af te maken.’

Was die mevrouw de aanleiding om minister Hoogervorst te waarschuwen?
‘Het was meer een extra factor. Op Europees niveau was er ook al een waarschuwing uitgevaardigd en toen afgelopen september bleek dat de pitten de Nederlandse markt hadden bereikt, hebben we ons wetenschappelijk instituut een extra onderzoek laten uitvoeren. Daar kwam uit naar voren dat het eten van de pitten ook een risico op chronische aandoeningen met zich mee brengt. Als je het eten overleeft, wordt het blauwzuur omgezet in stoffen die minder gevaarlijk zijn, maar die kunnen interfereren met de werking van je schildklier. Dan krijg je te maken met klassieke knopvorming; een grote bult boven je borstbeen. Dat onderzoek was aanleiding voor een extra waarschuwing.’

Welke maatregelingen hopen jullie dat de minister nu gaat nemen?
‘Wij hopen in principe niets, want we zijn een onafhankelijk adviesorgaan. Het is onze taak om risico’s te analyseren, maar de minister moet nu met voorstellen komen om dit probleem aan te pakken. Daarbij valt te denken aan een vorm van regulatie. Op dat gebied is er wel al een stukje regelgeving: in het Aromastoffenbesluit staat precies hoeveel procent bittere amandelen voedingswaren mogen bevatten. Maar die regel geldt alleen voor bewerkte producten zoals Amaretto, marsepein en bitterkoekjes, waarin overigens ook wel eens abrikozenpitten verwerkt worden.’

Zijn bitterkoekjes dan niet gevaarlijk?
‘Niet zolang ze aan de regels voldoen. Bovendien worden de gevaarlijke stoffen in het bakproces vrijwel onschadelijk gemaakt.’

Dus mensen met zelfmoordplannen kunnen zich beter op de pure pitten richten?
‘Ja, maar die moeten dus wel eerst goed gekauwd worden. Ik weet niet of mensen die zelfmoord willen plegen op dat moment de nerves hebben om flink te kauwen. Misschien kunnen ze met een blender aan de slag…’

Heeft het ministerie Volksgezondheid eigenlijk al gereageerd op uw oproep? ‘Nog niet, maar ik geloof wel dat ze er serieus naar aan het kijken zijn. Het gaat hier dan ook niet om een pukkeltje op je neus; als het mis gaat, gaat het ook goed mis.’

top 

Wat is blauwzuur,

Blauwzuur, ook wel waterstofcyanide of cyaanwaterstof genoemd, (scheikundige formule: HCN), is een zeer giftige stof. De geur van blauwzuur is typisch, en wordt beschreven als “bittere amandelen”. Ik vraag mij bij zo’n beschrijving altijd af, hoeveel mensen weten hoe dat ruikt: bittere amandelen. Ikzelf heb in ieder geval nog nooit aan amandelen geroken, laat staan dan het idee gehad: “zo ruikt blauwzuur dus”. Bij kamertemperatuur is blauwzuur een vloeistof. Deze verdampt echter erg gemakkelijk. Daarom zal bij een lekkage van blauwzuur zeer snel blauwzuurgas ontstaan – erg gevaarlijk bij inademing. Blauwzuur levert trouwens niet alleen gevaar op bij inademing of inslikken, het dringt ook gemakkelijk door de huid heen. Daarom is dit één van de weinige stoffen, waarbij een gaspak onmisbaar is als er sprake is van een lekkage. Blauwzuur lost volledig op in water, en kan dus makkelijk worden neergeslagen. Het is zeer brandbaar en explosief. Waar komt de naam “blauwzuur” vandaan. Blauwzuur zelf is kleurloos. Daar kan de naam dus niet vandaan komen. Het is ook niet zo, dat slachtoffers blauw worden wanneer zij aan blauwzuur zijn blootgesteld. Hun lippen en 1 MAC: de Maximum Aanvaarde Concentratie van een stof in de lucht op de werkplek, waarbij de gezondheid van een gezonde werknemer volgends de huidige kennis niet wordt geschaad als deze er tijdens zijn hele
arbeidsleven aan wordt blootgesteld. Let op: voor blauwzuur staan achter de MAC een C en een H: de MACwaarde mag dus niet worden overschreden (C = ceiling, plafondwaarde), en H betekent: dringt door de huid. Nagels kunnen misschien een beetje blauwig worden, maar hun huid wordt juist rood. Dat komt doordat er in het bloed een overmaat aan zuurstof ontstaat – en zuurstofrijk bloed is rood. Het cyanide (CN) dat in blauwzuur zit, bindt zich namelijk aan ijzer, mangaan en koper
dat onderdeel uitmaakt van belangrijke enzymen in het lichaam. Er ontstaat “ijzerblauw” – een blauwe verbinding tussen cyanide en metalen. Vandaar de naam “blauwzuur”. Wat doet blauwzuur in het lichaam? Bij blauwzuurvergiftiging zit er voldoende zuurstof in het bloed, maar er kan niets meer mee worden gedaan. De enzymen die het zouden moeten verwerken in energieprocessen in de cellen, doen het niet meer. Alsof je verhongert bovenop een berg voedsel! Doordat de cellen geen zuurstof meer krijgen, sterven ze snel af. De verschijnselen van  blauwzuurvergiftiging zijn: hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, pijnlijke krampen, snelle ademhaling, benauwdheid, angst, bewusteloosheid, coma en de dood. Bij een concentratie van 35 ppm ontstaat lichte irritatie van de bovenste luchtwegen en de slijmvliezen. Een concentratie van 100 ppm leidt tot bewusteloosheid en hevige krampen – de adem ruikt dan sterk naar bittere amandelen. Indien er niet onmiddellijk medische hulp wordt geboden, overlijdt het slachtoffer binnen een half uur. Een concentratie van 300 ppm leidt binnen enkele minuten tot de dood.
Eén troost: blauwzuur is niet kankerverwekkend.

Waarin komt blauwzuur voor.
Natuurproducte; Blauwzuur zit van nature in veel plantaardige producten. Ik las zelfs ergens, dat 10% van de planten blauwzuurverbindingen bevat. Nu lijkt me dat een beetje overdreven, maar een kleine zoektocht levert toch al de volgende indrukwekkende lijst van natuurproducten op: tabak (rook), opgewarmde spinazie, verse bamboescheuten, cassave, sago, limabonen, lijnzaad, pinda’s, koffiebonen, pitten van de abrikoos, amandelpitten (vooral in de bittere, veel minder in de zoete), appelpitten, druivenpitten, kersenpitten en perzikpitten, beukennoten, walnoten, lijsterbessen, taxus, vogelkers, laurierkers, rubberboom, eucalyptusblad, klaver, pijpenstrootje en sommige paddestoelen. Maar waar bevindt zich het blauwzuur dan in al deze producten? In bepaalde suikerverbindingen, glycosiden genaamd. Er bestaan veel soorten glycosiden. De meeste zijn onschadelijk of zelfs nuttig, zoals saponine in zeepkruid. Er zijn echter 3 groepen glycosiden die erg schadelijk kunnen zijn. Dit zijn - de alkaloïde glycosiden (o.a. in bepaalde delen van planten van de
nachtschadefamilie, zoals tabak, tomaat en aardappel), - de hart-glycosiden (o.a. in oleander en vingerhoedskruid) - de blauwzuurglycosiden Plantencellen bevatten dus geen puur blauwzuur, maar verbindingen waar blauwzuur in zit. In de cellen zit ook een enzym, dat het blauwzuur los kan maken van het glycoside. In de intacte cel komen het blauwzuurglycoside en het enzym niet bij elkaar. Wanneer plantencellen worden beschadigd, komen beide met elkaar in contact, en ontstaat vrij blauwzuur. Ook dier-enzymen kunnen ervoor zorgen dat uit blauwzuurglycosiden blauwzuur
vrijkomt. De planten gebruiken blauwzuurglycosiden als verdediging tegen vraat: een dier dat aan zo’n plant begint, wordt óf afgeschrikt door de smaak, óf eet door en wordt ziek of legt het loodje. Het gehalte aan blauwzuurglycosiden in een plant is erg afhankelijk van het ras, de leeftijd en omgevingsfactoren zoals vorst en droogte.
Bij niet-herkauwende zoogdieren zoals de mens, die zuur maagvocht hebben, worden kleine hoeveelheden blauwzuur die met het voedsel binnenkomen, gemakkelijk omgezet in minder schadelijke verbindingen. Herkauwers zoals koeien en schapen hebben nauwelijks zuur in hun maagvocht. Daardoor kunnen zij in hun maag geen blauwzuur afbreken en overlijden zij sneller aan het eten van blauwzuurhoudende planten. Dit is de reden waarom het blauwzuurgehalte van veevoer streng moet worden gecontroleerd. Ook de lever kan een beperkte hoeveelheid blauwzuur per uur afbreken tot het minder schadelijke thiocyanaat.Voor alle dieren geldt, dat er problemen ontstaan wanneer er meer blauwzuur wordt opgenomen dan er kan worden afgebroken. Niet-natuurlijke producten Blauwzuur wordt toegepast in bestrijdingsmiddelen tegen knaagdieren en insecten (begassing). Het wordt ook gebruikt bij de productie van kunststoffen zoals isolatiemateriaal
(PUR-schuim), kleding en woningtextiel (poly-amide, poly-acrylnitril, acryl). Daarnaast wordt het gebruikt in galvaniseerbaden en zitten er cyaanverbindingen in bepaalde  E-stoffen (toevoegingen aan voedingsmiddelen). Hoe komt blauwzuur vrij Blauwzuurglycosiden kunnen onschadelijk gemaakt worden door verhitting, opslag of
langdurig spoelen met water. Zo wordt sagomeel door oerwoudstammen ontdaan van
blauwzuur door er langdurig overheen te stampen terwijl er steeds vers water over het meel wordt gegoten. Het blauwzuur verdwijnt dan voor een groot deel in het “stampwater”. Ook het langere tijd opslaan van producten kan ervoor zorgen dat het blauwzuurgehalte vermindert. Dit gebeurt o.a. bij walnoten, beukennootjes en pinda’s. Die smaken vaak bitter als zij vers zijn. Van gedroogde noten is de bittere smaak grotendeels verdwenen – men kan er dan ook veel meer van eten zonder vergiftigingsverschijnselen te krijgen. Tenslotte worden veel producten geschikt gemaakt voor consumptie door ze te koken - het kookvocht moet dan wel worden afgegoten, anders schiet men er nog niets mee op!. Als producten die blauwzuur bevatten worden verbrandt, komt het blauwzuur versneld vrij.
Dit zal bij de verbranding van plantaardige producten niet leiden tot een blauwzuurwolk – hoogstens van sporen blauwzuur in de rook. Er zit in planten namelijk maar een beperkt aantal procenten blauwzuurglycosiden – de plant heeft immers nog wel meer te doen dan alleen vreters afschrikken, en daar heeft zij heel veel andere verbindingen voor nodig. Voor door de mens gemaakte producten is het een ander verhaal. Onze producten dienen meestal maar één doel, en kunnen daarom voor een groot deel bestaan uit cyaanverbindingen. Bij verbranding van bv pur-schuim, dat procentueel veel cyanide bevat, kan dus wel snel een gevaarlijke concentratie blauwzuur worden gevormd!

Ing. Jetty Middelkoop
Chemisch adviseur
Kenniscentrum Risico- en Crisisbeheersing

 

top